Inleiding
Vakanties vormen de basis van onze beste verhalen. Op die schaarse momenten kunnen we ons bevrijden van onze dagelijkse sleur en hebben we de vrijheid om ons te richten op nieuwe ervaringen en vooral op onszelf.
De beste vakanties die we nooit zullen vergeten, zijn de vakanties waarin we die ervaringen zelf creëren. Misschien reizen we alleen of met dierbaren, maar het belangrijkste is dat we invloed hebben op de ervaring die we creëren.
Maar waar kwam het idee om op vakantie te gaan eigenlijk vandaan? Was het een geniale inval of wilde de bedenker gewoon dolgraag overal behalve hier zijn?
Zoals bij elk goed verhaal, moeten we daarvoor helemaal terug naar het begin. Het startpunt in ons geval zijn de oude Romeinen die, als ze niet bezig waren de wereld te veroveren, er bekend om stonden dat ze graag plezier maakten. We weten allemaal dat ze van gladiatorengevechten hielden en aten tot ze misselijk waren, maar kenden ze ook het begrip vakantie zoals wij dat kennen?
Vervolgens onderzoeken we hoe de vakantie zich in de afgelopen tweeduizend jaar heeft ontwikkeld. Daarbij zullen we de feiten van fictie onderscheiden en ons verplaatsen in de avontuurlijke reizigers. Tot slot wrijven we over onze kristallen bol om te kijken wat de toekomst wellicht in petto heeft.
In de late Middeleeuwen ontstond een uitgebreid netwerk van waterwegen en met de bloei van de scheepvaart bleef de reis over water niet beperkt tot het eigen land. We zijn van oudsher een reislustig volk en veel Nederlanders zochten in de 16e eeuw middels overzeese ontdekkingsreizen graag het avontuur op.
Jan Huygen van Linschoten (1563-1611) was nog maar net 16 toen hij besloot dat het tijd werd om het ouderlijk nest in Enkhuizen te verlaten. Reizen wilde hij, de wereldzeeën bevaren, nieuwe gebieden ontdekken. Hij reisde naar Portugal en Azië, en groeide uit tot een koopman en ontdekkingsreiziger van formaat. Zijn reiservaringen legde Huygen van Linschoten vast in Itinerario. Voyage ofte Schipvaert van Jan Huygen van Linschoten naer Oost ofte Portugaels Indien. Met dit boek legde hij voor Nederland de zeeweg naar Azië open. Het zou nog tientallen jaren dienen als de belangrijkste bron van informatie over de Aziatische handel.
Het bevaren van onbekende zeeën ging echter zeker niet zonder slag of stoot, zo bewees de heroïsche ontdekkingsreiziger Willem Barentsz. De stuurman en zijn bemanning waren in 1596 met een zeilschip uit Amsterdam vertrokken voor hun zoektocht naar de noordelijke doorvaart naar Azië. Na twee mislukte expedities kwam Barentz tijdens de derde bij de Noordpool vast te zitten in het pakijs bij Nova Zembla. Het was duidelijk dat ze die winter daar niet meer vandaan zouden komen.
De zeelieden besloten een hut te bouwen om in te overwinteren en die tot het Behouden Huis te dopen. Voor de bouw en verwarming gebruikten de zeemannen boomresten die via de grote rivieren in Rusland en de zee door de stroming op Nova Zembla aanspoelden. Hiermee werden de wanden gebouwd; de rest van het huis bestond uit planken die van het schip kwamen. Een ton zonder bodem diende als schoorsteen.
Half mei werd begonnen met de voorbereidingen voor de terugreis. Hiervoor werden twee boten getimmerd, maar het werk vlotte uiterst moeizaam. De mannen waren erg verzwakt, sommigen vertoonden tekenen van scheurbuik. Willem Barentsz overleed een week na het vertrek van Nova Zembla. Gerrit de Veer, één van zijn 17 bemanningsleden, overleefde de terugtocht wel. Aan hem hebben we het reisjournaal te danken dat van Willem Barentsz een nationale held zou maken.
De zeelieden besloten een hut te bouwen om in te overwinteren en die tot het Behouden Huis te dopen. Voor de bouw en verwarming gebruikten de zeemannen boomresten die via de grote rivieren in Rusland en de zee door de stroming op Nova Zembla aanspoelden. Hiermee werden de wanden gebouwd; de rest van het huis bestond uit planken die van het schip kwamen. Een ton zonder bodem diende als schoorsteen.
Half mei werd begonnen met de voorbereidingen voor de terugreis. Hiervoor werden twee boten getimmerd, maar het werk vlotte uiterst moeizaam. De mannen waren erg verzwakt, sommigen vertoonden tekenen van scheurbuik. Willem Barentsz overleed een week na het vertrek van Nova Zembla. Gerrit de Veer, één van zijn 17 bemanningsleden, overleefde de terugtocht wel. Aan hem hebben we het reisjournaal te danken dat van Willem Barentsz een nationale held zou maken.
Het leven aan boord
Met de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en West-Indische Compagnie (WIC) maakte de handel een flinke groei door in de 17e eeuw. Een schip had gemiddeld 350 personen aan boord; naast de scheepsbemanning voeren ook passagiers mee. Dit waren meestal ambtenaren in dienst van de VOC plus handelaren en handwerkslieden die in Indië hun geluk wilden beproeven. Vaak ging de hele familie mee aan boord, inclusief bedienden. Ook echtgenotes of zusters van hoge officieren reisden mee om in Oost-Indië een huishouden te leiden of een huwelijk te sluiten met de daar aanwezige Hollandse elite. Er zijn bovendien verhalen bekend van vrouwen die zich als man verkleedden en zo aanmonsterden op schepen.
Een schip dat vanuit Nederland uitvoer voor een reis naar bijvoorbeeld Indonesië had voor negen maanden voedsel bij zich. Het scheepsvolk at in groepen van zes of zeven man gezamenlijk uit één bak. Op het menu stond gekookte gort met pruimen als ontbijt, grauwe erwten met gepekeld vlees, stokvis of spek in botersaus voor de lunch en 's avonds de kliekjes. Voor de hoge heren (en dames) zagen de maaltijden er heel anders uit. Zij kregen vers vlees van slachtvee, dat in kooien aan boord was gebracht, en verse groente uit de verplaatsbare tuintjes in kisten. Bovendien genoten de passagiers en officieren aan de eettafel iets meer luxe: zo waren er tafelkleden, tafellakens, servetten, handdoeken en droogdoeken.
De kombuis, het domein van de kok, bevond zich op het tussendek in een kleine brandvrije ruimte. Hier werd het voedsel op vuur gekookt, maar er waren ook dagen bij waarop geen warm eten werd geserveerd. Dit was het geval wanneer de deining zo hoog was dat het niet mogelijk was de grote ketels op het vuur te houden.
Het goedhouden van de meegebrachte drank was vaak nog lastiger dan het conserveren van het ingeslagen voedsel. De eerste weken van de reis was er nog niets aan de hand, er kon nog voldoende bier worden gedronken. Voor elk bemanningslid was er twee liter per dag, maar het scheepsbier was beperkt houdbaar: binnen drie maanden moest het bier op. Daarna had de scheepsbemanning maar één alternatief: water. De voorraad bestond uit 400 liter per persoon, inclusief het water dat nodig was voor het bereiden van de maaltijd. Het water bedierf echter vaak en verspreidde zo een enorme stank aan boord. Er zat dus niets anders op dan het overboord te kieperen. Maar de vindingrijke 17e-eeuwse scheepskok had er wel iets op gevonden om het weer drinkbaar te maken: hij stak een roodgloeiende ijzerstaaf in het water en voegde een scheut limoensap toe.
Het klassenverschil was duidelijk zichtbaar op de schepen. Achter de mast woonden de passagiers en officieren in kleine maar zeer comfortabele hutten voorzien van een tafel met stoelen, een bed, een kast en soms zelfs een bank. Vóór de mast was het leven totaal anders. Hier verbleven onder anderen de matrozen en soldaten. Ze leefden op het overloopdek tussen plunjekisten, kanonnen en handelsgoederen. Vanwege het lage plafond moesten ze zich voorovergebogen door het ruim bewegen. Terwijl de edellieden lekker op matrassen sliepen, moesten zij zich behelpen met een strozak of een hangmat.
De werkzaamheden aan boord verliepen dag en nacht volgens ijzeren regelmaat. De bemanning werd ingedeeld in drie wachten. Iedere groep had vier uur dienst - wachtlopen, bedienen van de zeilen, reparatie, schoonmaken - en daarna acht uur vrij. Dan konden ze een beetje luieren, wat muziek maken en wat dollen met hun maten. Toch was het leven aan boord gedurende de maandenlange reis bepaald niet losbandig. Integendeel: behalve ijzeren regelmaat, heerste er ook ijzeren tucht. Wie de regels overtrad werd gestraft. Iemand die bijvoorbeeld zijn mes trok om een mede-bemanningslid te verwonden, werd met een mes door zijn hand aan de mast genageld.
De drang naar avontuur bracht dus grote risico’s, maar ook veel beloningen met zich mee – zowel voor de zeelieden als voor ons. Wie kan zich een leven zonder rijst of chocola voorstellen? Beide producten vinden we nu heel normaal, maar we hebben ze te danken aan de ontdekkingsreizigers.
De vakantie beleefde een echte doorbraak in de twintigste eeuw. In de loop van de jaren vijftig werd kamperen razend populair. Tenten werden steeds comfortabeler en relatief goedkoper, zeker toen de grote warenhuizen begonnen met een eigen kampeerafdeling. De ANWB organiseerde zelfs kampeercursussen. Wie voor het kampeerexamen slaagde, mocht zich de trotse bezitter van het kampeerpaspoort noemen en op plekken staan waar de ‘gewone’ kampeerkaarthouder niet was toegelaten. Later deed de caravan haar intrede, waarmee veel mensen zowel in het binnen- als buitenland op vakantie gingen.
In Nederland kwam het massatoerisme pas in de jaren zeventig echt goed op gang. Eerst, tussen 1970 en 1973, gingen de pioniers op pad, zo beschrijft toerismedeskundige Ton van Egmond in zijn boek Het verschijnsel toerisme. Na de avonturiers kwamen de volgers en toen duurde het niet lang meer of de thuisblijvers werden met meewarige blik gadegeslagen.
Met de all-in vliegvakanties werd het voor iedereen makkelijker om verder op vakantie te gaan dan alleen in het eigen land of bijvoorbeeld België of Duitsland. Het was nieuw, spannend en bovenal goedkoop!
In Nederland begon Neckermann in 1963 met de verkoop van georganiseerde en betaalbare vliegvakanties, die in een bijlage van zes pagina’s werden gepubliceerd. Deze bijlage werd meegestuurd bij de postordercatalogus. Zo kon je naar Corsica, Palma, Sardinië en natuurlijk de Costa Brava. Wie wilde nou niet genieten van de zon, wijn voor een kwartje per fles en stevige vleesmaaltijden in het warme Middellandse Zeegebied?
Wat begon als reisjes naar idyllische vissersdorpen met een paar hotelletjes en bars veranderde al snel in een complete industrie. Er verrezen volledig nieuwe steden op het Spaanse vasteland, compleet met wolkenkrabbers, zwembaden, tennisbanen en een eindeloze hoeveelheid bars en nachtclubs.
In 1972 was Spanje de favoriete vakantiebestemming van de Nederlanders in het buitenland en het eens prachtige Benidorm werd nu het ‘Manhattan van Spanje’ genoemd, met het grootste aantal wolkenkrabbers per inwoner ter wereld.
In de tien jaar daarna werden deze georganiseerde vakanties steeds vaker geboekt door specifieke groepen: van jonge stellen en gezinnen tot de feestvierders van 18-30 jaar oud.
Maar goedkope vliegmaatschappijen als Easyjet en Ryanair en online reiswebsites als Expedia merkten eind jaren 90 ineens dat klanten hun eigen vakanties begonnen samen te stellen.
In 1972 was Spanje de favoriete vakantiebestemming van de Nederlanders in het buitenland en het eens prachtige Benidorm werd nu het ‘Manhattan van Spanje’ genoemd, met het grootste aantal wolkenkrabbers per inwoner ter wereld.
Reizigers werden onafhankelijker en wilden niet langer het stramien van een georganiseerde reis volgen met de al te zongebruinde en vrolijke reisleiders en saaie excursies.
Ze wilden nieuwe ervaringen opdoen en onbekende plaatsen bezoeken. Van een bezoek aan orang-oetans in Indonesië en varen met een vissersboot naar de Gili-eilanden tot paardrijden in Argentinië om vervolgens naar Brazilië te reizen via de Watervallen van de Iguaçu: mensen over de hele wereld wilden op eigen houtje op verkenning.
We zijn tegenwoordig niet alleen geïnteresseerd in het plannen van onze eigen vakantie. In de afgelopen tien jaar hebben we een enorme groei aan reisprogramma’s op tv gezien. Denk bijvoorbeeld aan Langs de oevers van de Yangtze met Ruben Terlou, Floortje Naar Het Einde Van De Wereld met Floortje Dessing, Nederland Vertrekt, Erica op Reis met Erica Terpstra, Ik Vertrek en Wie is de Mol? Of je nu naar Netflix, Amazon Prime of de gewone kabeltv kijkt, er is altijd wel een reisprogramma om iedereen te informeren, inspireren en te vermaken.
Onze drang naar avontuur en unieke ervaringen lijkt niet af te nemen: ook nieuwe generaties krijgen de reiskriebels. Elk jaar gaat er weer een nieuwe groep afgestudeerden na hun studie backpacken; ze sluiten zich aan bij de eind-twintigers die hun carrière onderbreken voor een sabbatical, bij de pasgetrouwden die nog één keer het avontuur willen proeven voor ze een gezin gaan stichten en bij de ouders van wie de kinderen de deur uit zijn en die drie maanden doorbrengen in een ashram in Noord-India. Onze zoektocht naar het ultieme avontuur, op welke leeftijd of in welke situatie ook, zet zich voort.
Geen goudsmid meer nodig
In de jaren zeventig vond een groei plaats van aanbieders van geldwisseldiensten die geen bank waren. Dit maakte het voor consumenten makkelijker om aan vreemde valuta te komen als ze naar het buitenland gingen. Van de hoofdstraat langs alle zeehavens en veerponten tot uiteindelijk op het vliegveld zelf: tegen het midden van de jaren tachtig was het wisselkantoor niet meer weg te denken uit de vakantie-industrie. We hebben een lange weg afgelegd sinds de plaatselijke zilver- of goudsmid!
GWK werd in 1927 in het treinstation in Zevenaar door de heer H.W.Th Evers opgericht onder de naam De Grenswisselkantoren/GWK. Zevenaar werd gekozen vanwege de grensovergang met Duitsland. GWK is eigendom geweest van de Nederlandse Spoorwegen, MeesPierson en Fortis, alvorens in 2014 Travelex GWK overnam en de naam veranderde in GWK Travelex. Sinds dat eerste kantoor zijn we in negentig jaar uitgegroeid tot 1400 kantoren in 29 landen.